34241 |
melk zeven |
zijen:
ziǝn (L326p Grathem)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkǭrǝ (L326p Grathem)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34226 |
melken |
melken:
mɛlkǝ (L326p Grathem)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kǭvǝrtɛnj (L326p Grathem)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
19514 |
melkkannetje |
melkpotje:
melkputje (L326p Grathem)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
mɛlkšpēgǝl (L326p Grathem)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkkrukje:
mɛlkkrø̜kskǝ (L326p Grathem),
melkstoel:
mɛlkstōl (L326p Grathem),
melkstoeltje:
mɛlkstø̄lkǝ (L326p Grathem)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33554 |
meloen |
meloen:
WLD
meloen (L326p Grathem)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
aanzet:
aanzet (L326p Grathem),
kruis:
kryts (L326p Grathem)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|