18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
wollen plag:
wulleplak (L326p Grathem)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
ómtrék (L326p Grathem)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33651 |
omwalde akker |
hof:
hōf (L326p Grathem)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
omjagen:
ǫmjāgǝn (L326p Grathem)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25087 |
onbelangrijk |
niet veel:
neet veul (L326p Grathem),
onbelangrijk:
ónbəlangrie.k (L326p Grathem)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
kramer:
kremmer (L326p Grathem),
tuiser:
toesser (L326p Grathem),
voorsnijder:
WNT: voorsnijder, 3. bep. soort koopman (met minder gunstige bijgedachte).
veursnijer (L326p Grathem)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (L326p Grathem)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bədervə (L326p Grathem)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33450 |
onderdeur |
onderste slag:
oŋǝrstǝ slāx (L326p Grathem)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ongergood (L326p Grathem, ...
L326p Grathem)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)] || Onderkleding. Wat is in uw dialect het gewone woord voor onderkleding? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|