e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grathem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oudejaarsdag oudjaar: aotjaor (Grathem), oudjaarsdag: aodjaorsdaag (Grathem) Oudejaarsdag. [N 06 (1960)] III-3-2
ouders ouders: meest gesproken over mie vader/mie moder  oujers (Grathem) ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)] III-2-2
overall overall (eng.): euveral (Grathem) overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)] III-1-3
overdekte doorgang achter de dubbele toegangspoort luifeltje: lø̜i̯vǝlkǝ (Grathem) Achter de dubbele toegangspoort bevindt zich een ruimte, waarboven zich een dak of zolder bevindt. Deze ruimte geeft toegang tot een door woonhuis en bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 5A, 77c; N 5, 110; div.; monogr.] I-6
overdragen overstaan: overstaan (Grathem) Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44] I-11
overhemd overhemd: aoverhumme (Grathem) overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
overjas (alg.) overjas: aoverjas (Grathem, ... ), euverjas (Grathem), winterjas: winter-of zomerjas (Grathem), zomerjas: winter-of zomerjas (Grathem) herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] III-1-3
overmouwen bindmouwen: bendjmuu̯ǝ (Grathem) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
overrijp, beurs melig: WLD  mēēlich (Grathem) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7
overschot, restant klatsje: kletskə (Grathem), restje: restjə (Grathem), stukje: stökskə (Grathem) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4