33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (L326p Grathem),
wilde klee:
weljǝ [klee] (L326p Grathem)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L326p Grathem)
|
witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornetje (<fr.):
kernetje (L326p Grathem)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
neepmuts:
neepmöts (L326p Grathem)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18656 |
witte muts met linten |
lintjesmuts:
lintjesmöts (L326p Grathem)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
frulmuts:
frulmöts (L326p Grathem)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wèk (L326p Grathem)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (L326p Grathem),
goonsich (L326p Grathem),
gôônsdag (L326p Grathem),
gôônsdig (L326p Grathem)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag
III-4-4
|
30198 |
wolfseinde |
schild:
šilt (L326p Grathem)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
kapmuts:
kapmöts (L326p Grathem)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|