e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grathem

Overzicht

Gevonden: 2847
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braaf braaf: (het wicht is) braaf (Grathem), braaf (Grathem), ⁄t kindj is braaf (Grathem) braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] III-1-4
braakland braak: brǭk (Grathem) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braken: brǭkǝ (Grathem) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: braomel (Grathem), broamel (Grathem), bramelten: braomelt (Grathem, ... ) braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)] III-4-3
braambessen bramelten: bromǝltǝ (Grathem) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamsluiper heggenstotertje: haiggestueuterke (?) (Grathem) Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)] III-4-1
braamstruik braamberen: WLD  braombîêrə (Grathem), bramelten: WLD  braoməltə (Grathem), brameltenstruik: braomeltestrŭk (Grathem) braam (struik) [Roukens 03 (1937)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
bramenvlaai brameltenvlaai: braomelteflaaj (Grathem), broamelteflaaj (Grathem) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
branden orren: bǫrǝ (Grathem) Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1
brandmuur tussen woonhuis en stal brandgevel: brant˲gēvǝl (Grathem), brandmuur: brantjmōr (Grathem) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6