e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grathem

Overzicht

Gevonden: 2847
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was doen beuken: gewoonlijk door middel van houtasch  bukke (Grathem), bukken (Grathem) het wit wassen van linnen III-2-1
de was invochten sprinkelen: sprenkelen  sprinkele (Grathem) het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)] III-2-1
deeg kneden kneden: knē̜jǝ (Grathem) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
dekken dekken: dękǝ (Grathem) Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] I-12
deklatten deklatten: dęklatǝ (Grathem) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel van de karnton stoterplank: styǝtǝrplaŋk (Grathem) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
den den: WLD  den (Grathem) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats afstand: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  aa.fstantj (Grathem) Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)] III-3-2
dennenappel dennenappel: WLD  dennə-appəl (Grathem) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] III-4-3
dennenwortel stronk: WLD  stronk (Grathem) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] III-4-3