33642 |
huisakker |
huisveld:
hūsvɛlt (L326p Grathem)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
24172 |
huismus, mus |
huiskets:
hoeskets (L326p Grathem, ...
L326p Grathem),
korenfeep:
koĕərəfeep (L326p Grathem),
feep"is een fluitje, gemaakt van een graan (i.c. rogge-, nl kore)-stengel; de mus wordt vernoemd naar het muzieksinstrument waarop zn zang lijkt. Zou eigenlijk klankwettig fief moeten zijn; aanleuning bij vogelgeluid/onomatopee?
kòòrefeep (L326p Grathem),
huismus
kaorefeep (L326p Grathem),
mus:
mös (L326p Grathem, ...
L326p Grathem),
iederen vogel wordt hier die naam gegeven
mösch (L326p Grathem)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || mus [Roukens 14 (1937)]
III-4-1
|
33609 |
huisweide |
groes:
grōs (L326p Grathem)
|
I-7
|
24173 |
huiszwaluw |
zwalg:
zwalg (L326p Grathem)
|
huiszwaluw
III-4-1
|
24572 |
hulst |
hulst:
WLD
hulst (L326p Grathem)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20429 |
huwelijk |
houwelijk:
houwelijk (L326p Grathem)
|
huwelijk
III-2-2
|
21216 |
identiteitskaart |
pas:
pas (L326p Grathem)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24635 |
iep |
iep:
WLD
iep (L326p Grathem)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
pongel:
póngəl (L326p Grathem)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (L326p Grathem, ...
L326p Grathem)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|