e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Griendtsveen

Overzicht

Gevonden: 680
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalven van de bult uitzakken: uitzakken (Griendtsveen) Wanneer men de buitenkant van de bult recht omhoog heeft gebouwd, zakt de bult bij nat weer naar buiten toe. [II, add.] II-4
kanaalgraver ploegen: ploegen (mv.) (Griendtsveen) De turfsteker die werkzaam is bij het graven van een kanaal. De haker neemt het zand van de spitters onder in de veenput over op zijn haakschop en deponeert het verder. Dit graven van een wijk gebeurt vaak in ploegverband. [II, 24a] II-4
kant van de wijk taludkant: talykant (Griendtsveen), wijkkant: wikkant (Griendtsveen) [II, 33] II-4
kar kar: kar (Griendtsveen) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: aard (Griendtsveen) aard (karakter) [SGV (1914)] III-1-4
karnen karnen: kęrnǝ (Griendtsveen) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
karnvat karn: kęrǝn (Griendtsveen) Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
keet, hut keet: kēt (Griendtsveen) Omdat het werk in de venen seizoenarbeid is, verblijven de arbeiders uit andere streken in een keet ter overnachting. In L 244b zijn zo''n zestiental keten geweest die bewoond werden door vijftien personen per keet. Eén van de arbeidersvrouwen deed de huishouding. De keten zijn in twee helften verdeeld: de ene helft dient als eet- en schaftlokaal, de andere helft als slaapplaats. De keet moet een slecht onderkomen geweest zijn door treklucht en walm van turfvuur.' [II, 4] II-4
keetvrouw keetmeiden: keetmeiden (mv.) (Griendtsveen) Meestal de vrouw van één van de arbeiders die in een keet zorgt voor de huishouding. [II, add.] II-4
kerel kerel: kierel (Griendtsveen) kerel [SGV (1914)] III-3-1