19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
schoaje (L244b Griendtsveen)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
schoadoew (L244b Griendtsveen)
|
schaduw [SGV (1914)]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schoften:
schofte (L244b Griendtsveen)
|
schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
schofttijd:
schoftèd (L244b Griendtsveen)
|
schafttijd [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schaand (L244b Griendtsveen)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|
27066 |
scheepskruier |
opkruier:
opkrø̜jǝr (L244b Griendtsveen)
|
Deze kruier kruit de turf het schip op. Aangezien de tussenkruier ook soms de turf het schip op kruit, is er een aantal opgaven dat op de tussenkruier slaat. Een tussenkruier wordt ingezet, als de afstand tussen het zetveld en het te laden schip groot is. [II, 75b]
II-4
|
27084 |
scheepskruiwagen |
spilwagen:
spelwāgǝ (L244b Griendtsveen)
|
Kruiwagen voor het brengen van de turf op het schip. [II, add.]
II-4
|
27069 |
scheepsploeg |
laadploeg:
lājplux (L244b Griendtsveen)
|
Ploeg van mensen die het schip vol laadt. [II, 93]
II-4
|
27034 |
scheerturf |
scheerturf:
sxērtørf (L244b Griendtsveen)
|
Turf in de lengte liggend van een stapel. De basis van een ring wordt gevormd door telkens één scheerturf tegenover twee kopturven. [II, 80f]
II-4
|
27016 |
scherp staan |
scherp staan:
sxɛrp stǭ (L244b Griendtsveen)
|
Gezegd van mensen die ijspinnen onder de klompen dragen. [II, 77; II, add.]
II-4
|