33128 |
strowis |
strowis:
strōi̯wes (L244b Griendtsveen)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
26732 |
struikheide |
rauwe hei:
rø̜w hē̜j (L244b Griendtsveen),
stekhei:
stɛkhē̜j (L244b Griendtsveen)
|
[II, 123c]
II-4
|
27029 |
stuik |
stuik:
(mv.)
stukǝn (L244b Griendtsveen)
|
Kleine turfhoop van vier keer twee turven en één turf erboven op. [II, 84a]
II-4
|
22362 |
stuiken |
bolkeren:
bolkeren (L244b Griendtsveen),
kuiltjeschieten:
kuilke schieten (L244b Griendtsveen),
opstuiken:
opstukǝn (L244b Griendtsveen),
putjeschieten:
potje schieten (L244b Griendtsveen)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Opzetten van de turf twee aan twee tot vier turven dik hoog. [I, 80]
II-4, III-3-2
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
stø͂ͅve (L244b Griendtsveen)
|
stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
stø͂ͅver (L244b Griendtsveen)
|
stuiver [SGV (1914)]
III-3-1
|
20847 |
suiker |
suiker:
sø͂ͅker (L244b Griendtsveen)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
toafel (L244b Griendtsveen)
|
tafel [SGV (1914)]
III-2-1
|
26948 |
talud maken |
elke klem verspringen:
(men zegt) vǝrspreŋt ɛlkǝ klem (L244b Griendtsveen)
|
De kant van de wijk maken. Men bouwt die trapsgewijze op, iedere laag één turf dik inspringend. [II, 29]
II-4
|
17760 |
tand |
tand:
taand (L244b Griendtsveen)
|
tand [SGV (1914)]
III-1-1
|