e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glimlachen gremelen: griémele (Gronsveld, ... ) glimlachen (verstolen -) || onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm vuurbeestje: vuurbieske (Gronsveld, ... ), Gronsveld Wb  vuurbieske (Gronsveld) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] || glimwormpje || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] III-4-2
gloed hits: hits (Gronsveld) Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)] III-2-1
gluiperd gluiperd: gloéperd (Gronsveld) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] III-1-4
gluiperig gluiperig: gloéperig (Gronsveld), gluperig (Gronsveld) gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
goed liggen goed: gōt (Gronsveld) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goed opschieten met zijn werk goed opschieten: good opsjete (Gronsveld) goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)] III-1-4
goed uit de weg kunnend vief: vif (Gronsveld) Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d] I-9
goedaardige droes krop: krø̜p (Gronsveld), krǫp (Gronsveld) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer √®√®n week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede vleeskoe dikke koe: dekǝ kō (Gronsveld) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11