e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haastig gepresseerd: geperseerd (Gronsveld), gepresseerd (Gronsveld), ongeduldig: oongedöldig (Gronsveld) gehaast || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis ertis: veroud.; mnl adesse  ra’dis (Gronsveld) hagedis III-4-2
hagelbui hagelschoer: haogelsjoor (Gronsveld) hagelbui [DC 16 (1948)] III-4-4
hagelen hagelen: häogele (Gronsveld) hagelen III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel hagel: häogel (Gronsveld), hagelkoren: hoagelkoeën (Gronsveld), hoagelkoòn (Gronsveld), hagelsteen: inen hoagelstein (Gronsveld) hagelkorrel, hagelsteen || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hak hak: hak (Gronsveld, ... ), hakje: hɛkskǝ (Gronsveld) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak om de voor af te hakken boshak: bǫshak (Gronsveld) Een hak die men (in plaats van de in het vorige lemma bedoelde schop) gebruikt om de bovenlaag van de om te spitten voor af te hakken en in de open voor te brengen. Meestal is dat een grote hak, waarvan het (doorgaans hartvormige) blad even breed is als dat van de spade. Om de voor vlak te kunnen afhakken is de hoek tussen het blad en de steel kleiner dan bij een hak waarmee men de grond loskapt. [N 11A, 149a; N 18 add.; div.; monogr.] I-1
hak van een schoen hak: hak (Gronsveld) hak van de schoen [N 07 (1961)] III-1-3
hak van het blad van de zeis hak: hak (Gronsveld) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
haken crocheren (<fr.): kersjere (Gronsveld) Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)] III-1-3