e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koewachter, veeknecht koejong: kojǫŋ (Gronsveld), zweitser: zwęi̯tsǝr (Gronsveld) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6
koffer koffer: koffer (Gronsveld) koffer III-3-1
koffiedik dras: dras (Gronsveld) koffiedik III-2-3
koffiepot koffiepot: koffiepot (Gronsveld, ... ) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koffiezeef, koffiefilter koffiezeef: koffiezief (Gronsveld), koffiezeefje: koffiezeèfke (Gronsveld) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koken (intr.) koken: koeëke (Gronsveld), kôêkə (Gronsveld) koken [DC 03 (1934)], [RND] III-2-3
koken (tr.) koken: koëke (Gronsveld) koken III-2-3
kol kol: kǫl (Gronsveld) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11
kolenkit kolenmeut: koëlemuet (Gronsveld), tuit: tuet (Gronsveld) kolenkit III-2-1
kolenschop troffel: trôffel (Gronsveld) kolenschop III-2-1