e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nest, hoeveelheid jongen nest: Gronsveld Wb overigens  nês (Gronsveld), tocht: Gronsveld Wb varken?; JK: vgl du. zucht  toch (Gronsveld) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen nestelen: nêstele (Gronsveld, ... ) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] || nestelen, nest bouwen III-4-1
nestpaar nestpaar: Een duivin legt n.l. slechts twee eieren per broedsel.  ze zién nêspäor (Gronsveld) Gezegd van twee jonge duiven uit het zelfde nest. III-3-2
nestverlater vlug: vlök (Gronsveld, ... ) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] || vluk, op t punt staan uit te vliegen III-4-1
netborstel netborstel: nętbȳǝštǝl (Gronsveld) Borstel, kwast of handveger die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. Volgens informanten (in L 289b, L 318b en Q 18, Q 112b) gebeurt dit ook wel met de hand. [N 29, 40b; monogr.] II-1
netvloeistof water: wǭǝtǝr (Gronsveld), waterpap: wǭǝtǝrpap (Gronsveld) Vloeistof die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die een vloeistof of vloeibare substantie aanduiden. Naast een vloeibaar middel gebruikt men ook wel eens een vast product blijkens de opgaven suiker (Q 121), ei (L 269, Q 117a), aardappelenmeel (K 278, L 383, Q 97), bloem (Q 95). Deze laatste benamingen zijn niet verder in dit lemma opgenomen. Daarnaast zijn er allerlei combinaties van een vloeistof met een andere vloeistof of een vast product mogelijk zoals: water waarin wat suiker of ge-klopt eiwit (L 427), meel en water (L 291, Q 35), aardappelmeel met water (L 292, 321, 330, Q 121e), koffie en melk (Q 12), geklopt ei met melk (L 432), witte bloem met water (L 377), eiwit en water (Q 18), zemelen en water (L 270). Deze combinaties zijn ook niet fonetisch gedocumenteerd. Uiteindelijk valt het lemma uiteen in twee groepen. De ene groep bevat algemene benamingen voor "netvloeistof", de tweede groep geeft de benamingen van een bepaald soort vloeistof of vloeibare substantie die als "netvloeistof" gebruikt wordt. [N 29, 40c; N 29, 40d; monogr.] II-1
neus neus: naos (Gronsveld) neus [DC 01 (1931)] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: giével (Gronsveld), kokkel: kōkkel (Gronsveld), kôkkel (Gronsveld) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neusgaten neuslokken: naoslōēker (Gronsveld) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusklem ring: rēŋk (Gronsveld) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11