e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schelm brak: brak (Gronsveld), rekel: rèkel (Gronsveld), schelm: sjelm (Gronsveld) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schelpkalk schelpkalk: šɛlǝpkalǝk (Gronsveld) Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a] II-9
schemeren schemeren: Dit woord wordt gebruikt bij t vallen van de avond.  sjiemere (Gronsveld), tussen licht en donker.  sjiemere (Gronsveld) schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen schemeren: t sjiemert vuur mn oage (Gronsveld) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond schemer: sjiemer (Gronsveld), schemering: sjièmering (Gronsveld) schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel hammetje: hemke (Gronsveld, ... ), schenkel: sjeenkel (Gronsveld) ham (bep. stuk ham) || ijsbeen (deel van het varken) || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
schenkkan bierkaraf: beerkraf (Gronsveld, ... ), karaf: kraf (Gronsveld, ... ), waterkaraf: woaterkraf (Gronsveld) karaf || karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
scheren scheren: sjeër (Gronsveld), sjère (Gronsveld) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scherp de waarheid zeggen de oren wassen: de oére wase (Gronsveld) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scherp eggen scherp [eggen]: šɛ̄.rǝp (Gronsveld), voorwaarts [eggen]: vø̜rwats (Gronsveld) Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.] I-2