e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleephout sleephout: šlęǝphǫu̯t (Gronsveld), tuierhout: tyi̯ǝrhǫu̯t (Gronsveld) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleeën ijsstoelen: iéssjtole (Gronsveld), teessjtole (Gronsveld), sleen: sjleije (Gronsveld) Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)] || Sleeën met de iéssjtool. III-3-2
slekken schermplaat: šɛrmplāt (Gronsveld) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slenteren slenteren: sjlentere (Gronsveld, ... ) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
slepen (ingezaaid land) toeslepen: t˙ǫu̯šlē ̞ǝ.pǝ (Gronsveld), met een karband slepen: męt˱ ǝnǝ kārbānt šlē̜ ̝pǝ (Gronsveld), slepen: sjleipe (Gronsveld), šlē̜ ̝pǝ, šlē ̞pǝ (Gronsveld), villen: vęlǝ (Gronsveld) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)] I-2, III-1-2
sleutel sleutel: sjluütel (Gronsveld) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
sleutelbloem kerksleutel: kërksjluütel (Gronsveld), sleutelbloem: -  sjluutelblom (Gronsveld, ... ) sleutelbloem || sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3
sliepuit sliepuit: sjliep oet (Gronsveld), Spot uitdrukken door het maken van een slijpende beweging van de ene wijsvinger over de andere.  sjliép-oét (Gronsveld) Sliep-uit! || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
slijm snots: sjnôts (Gronsveld) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] III-1-2
slijm bij de nageboorte slover: šlūvǝr (Gronsveld) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11