e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuks -vee koeien: kø̄ (Gronsveld) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
stuntelen hannesen: hannese (Gronsveld), haspelen: haspele (Gronsveld) moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || stuntelen III-1-4
suiker suiker: sôkker (Gronsveld) suiker III-2-3
suikerbiet suikerkroot: søkǝrkrōt (Gronsveld), sǫkǝrkrōt (Gronsveld) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerbrood suikermik: sokkermik (Gronsveld), suckermik (Gronsveld), weg: Dit is een klein met suiker bestrooid wittebroodje.  wek (Gronsveld) brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] || Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] III-2-3
suikerklontje klotje: klötsje (Gronsveld), suikerklotsje: sôkkerklötsje (Gronsveld) klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] || suikerklontje III-2-3
suikeroom suikernonk: sokkernoonk (Gronsveld), sókkernoonk (Gronsveld) erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] || suikeroom III-2-2
suikertante suikertant: sokkertant (Gronsveld) erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2
suizen van de oren tuiten: m oere tuute (Gronsveld) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
sukkelen sukkelen: sukkele (Gronsveld) Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] III-1-2