e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

Gevonden: 4947
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dom stom: sjtom (Gronsveld, ... ) dom || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domino domino: domino (Gronsveld) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man gezonde, een -: gezonne (Gronsveld), hannes: hannes (Gronsveld), kalf: kaaf (Gronsveld), kloot: kluút (Gronsveld), klootzak: kloetzak (Gronsveld), klotenklaas: kloeteklaos (Gronsveld), koe: koo (Gronsveld), kuiken: kuke (Gronsveld), lores: lueres (Gronsveld), lul: luel (Gronsveld), nuchtere, een -: neuchtere (Gronsveld), oen: ön (Gronsveld), ossenkop: ossekop (Gronsveld), sinterklaas: sinterklaos (Gronsveld), slaapkop: sjlaopkop (Gronsveld), slof: sjlôf (Gronsveld), stomme achterover: sjtommen aachteruüver (Gronsveld), stommerik: sjtommerik (Gronsveld, ... ), uil: ûil (Gronsveld), zebedeus: söbbedejjes (Gronsveld) dommerik || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || sufferd III-1-4
domme vrouw druif: droûf (Gronsveld), flats: flats (Gronsveld), stomme pruim: ’n sjtom proûm (Gronsveld), stomme tut: sjtom tut (Gronsveld), suftrien: suftriéne (Gronsveld), troela: troéla (Gronsveld), tuttebel: tuttebel (Gronsveld) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] || sufferd (vrouw) || vrouw (domme -) || vrouw (ietwat domme -) III-1-4
dompelen onderduwen: oonderdûije (Gronsveld) Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] III-1-2
donderbeestje donderbeestje: donderbieske (Gronsveld) donderbeestje III-4-2
donderen donderen: dondere (Gronsveld, ... ) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderslag helle slag: inne helle sjläog (Gronsveld) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk donderkoppen: donderköp (Gronsveld, ... ), schoer: ⁄n sjoor kömp (Gronsveld) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: donder (Gronsveld, ... ), d⁄n donder (Gronsveld) donder [N 22 (1963)] || donder, onweer III-4-4