32837 |
akkersleep, weidesleep |
autobanden:
ótoban (Q193p Gronsveld),
karband:
kārbā.nt (Q193p Gronsveld),
repen:
rēǝpǝ (Q193p Gronsveld),
sleep:
šlē̜ ̝p, šlē ̞p (Q193p Gronsveld),
sleep[eg]:
šlēǝp˱[eg] (Q193p Gronsveld),
vil:
vęl (Q193p Gronsveld)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
22354 |
al dansend draaien |
dokken:
dogke (Q193p Gronsveld),
kokkerellen:
kokkerelle (Q193p Gronsveld)
|
Al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22420 |
alle kegels in één keer omverwerpen |
alle negen:
alle nuüge (Q193p Gronsveld)
|
Term bij het kegelspel: alle negen kegels zijn omgegooid.
III-3-2
|
22419 |
alle kegels samen |
kegelspel:
keigelsjpuul (Q193p Gronsveld)
|
Alle kegels bij elkaar [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24595 |
alleenstaande boom |
blijver:
bliéver (Q193p Gronsveld)
|
boom die blijft staan
III-4-3
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheilige (Q193p Gronsveld),
Allerhèllige (Q193p Gronsveld)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (Q193p Gronsveld),
Allerziele (Q193p Gronsveld)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
bodde:
bodde (Q193p Gronsveld),
maas:
maas (Q193p Gronsveld),
In: Ich been maas.
maas (Q193p Gronsveld)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)] || Blut.
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
alpinomutsje (<it.):
alpinomötske (Q193p Gronsveld)
|
alpinomutsje
III-1-3
|
24297 |
alver |
abel:
’abel (Q193p Gronsveld)
|
alvertje (vis)
III-4-2
|