18994 |
haastig |
gepresseerd:
geperseerd (Q193p Gronsveld),
gepresseerd (Q193p Gronsveld),
ongeduldig:
oongedöldig (Q193p Gronsveld)
|
gehaast || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
ertis:
veroud.; mnl adesse
ra’dis (Q193p Gronsveld)
|
hagedis
III-4-2
|
25143 |
hagelbui |
hagelschoer:
haogelsjoor (Q193p Gronsveld)
|
hagelbui [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
häogele (Q193p Gronsveld)
|
hagelen
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagel:
häogel (Q193p Gronsveld),
hagelkoren:
hoagelkoeën (Q193p Gronsveld),
hoagelkoòn (Q193p Gronsveld),
hagelsteen:
inen hoagelstein (Q193p Gronsveld)
|
hagelkorrel, hagelsteen || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
hakje:
hɛkskǝ (Q193p Gronsveld)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
32756 |
hak om de voor af te hakken |
boshak:
bǫshak (Q193p Gronsveld)
|
Een hak die men (in plaats van de in het vorige lemma bedoelde schop) gebruikt om de bovenlaag van de om te spitten voor af te hakken en in de open voor te brengen. Meestal is dat een grote hak, waarvan het (doorgaans hartvormige) blad even breed is als dat van de spade. Om de voor vlak te kunnen afhakken is de hoek tussen het blad en de steel kleiner dan bij een hak waarmee men de grond loskapt. [N 11A, 149a; N 18 add.; div.; monogr.]
I-1
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (Q193p Gronsveld)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
hak:
hak (Q193p Gronsveld)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
18791 |
haken |
crocheren (<fr.):
kersjere (Q193p Gronsveld)
|
Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
III-1-3
|