21866 |
hogen |
opbieden:
opbeje (Q193p Gronsveld)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
bēndǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
29817 |
holle steen |
schouwbrik:
sxǫwbrek (Q193p Gronsveld)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
24323 |
hom |
melkkuit:
mèilekuút (Q193p Gronsveld)
|
hom, mann. viszaad
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (Q193p Gronsveld),
Gronsveld Wb
hommel (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
19784 |
hond |
hond:
hoond (Q193p Gronsveld)
|
hond
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskouw:
hondskow (Q193p Gronsveld),
honskoûw (Q193p Gronsveld)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
34567 |
hondenkar |
hondskar:
honskɛr (Q193p Gronsveld)
|
Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr]
I-13
|
34209 |
hondsdolheid |
razetig zijn:
rǭzǝtex zīn (Q193p Gronsveld)
|
Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25]
I-11
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
hònger hebbe (Q193p Gronsveld)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|