33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
deurtje:
dø̄rkǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (Q193p Gronsveld)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
drieschank:
dręi̯šāŋk (Q193p Gronsveld),
gaffel:
gafǝl (Q193p Gronsveld),
vork:
vǫrǝk (Q193p Gronsveld)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
schephaak:
šøphōͅk (Q193p Gronsveld)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
21334 |
illustratie |
plaat:
pläot (Q193p Gronsveld)
|
4. Plaat, illustratie in een boek.
III-3-1
|
17846 |
in beweging komen |
op gang komen:
op geng koëme (Q193p Gronsveld)
|
beweging, In ~ komen (meutelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20442 |
in de doodskist leggen |
kisten:
kiste (Q193p Gronsveld)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
stuiken:
sjtôkke (Q193p Gronsveld)
|
slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19449 |
in de tuin werken |
buttelen:
böttele (Q193p Gronsveld),
in de moestem werken:
ién de moostem wërke (Q193p Gronsveld)
|
Een tuin verzorgen (in de hof werken, hovenieren, hoven) [N 79 (1979)] || slordig tuinieren
III-2-1
|
18227 |
in lompen gekleed |
armelijk gekleed:
[syn. érmeujig?]
ermelik geklejd (Q193p Gronsveld),
wie een lommelenkramer gekleed:
gekléjd wie ⁄nne lômmelekriemer (Q193p Gronsveld)
|
#NAME? || in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|