e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kersenpannenkoek kersenkoek: kiesekook (Gronsveld) Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
kervel kelver: kélver (Gronsveld) kervel III-2-3
ketelmuziek maken huilen: bij tweede huwelijk van een weduwe(naar)  huile (Gronsveld), Voorwaarde is echter dat de persoon in kwestie in het dorp woonachtig is.  hûile (Gronsveld) 1. Ketelmuziek die door de jonkheid van het dorp gemaakt wordt wanneer n weduwnaar of weduwe n tweede huwelijk aangaat. || Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
kettingeg, weide-eg kettel[eg]: kętǝl[eg] (Gronsveld), sleep: [sleep] (Gronsveld) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
keuken keuken: kuüke (Gronsveld) keuken III-2-1
keus keus: këus (Gronsveld, ... ) het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)] || keus III-1-4
kever, tor kever: kèëver (Gronsveld), këver (Gronsveld) kever || kever, tor [DC 30 (1958)] III-4-2
kibbelen enselen: hénsjele (Gronsveld) het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)] III-3-1
kiel jas: jas (Gronsveld), kiel: keel (Gronsveld, ... ), stoep: sjtop (Gronsveld) Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] || kiel, loshangend linnen of katoenen werkhemd voor mannen III-1-3
kiem kiem: ideosyncr.  kiem (Gronsveld) De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] III-4-3