20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
kiesekook (Q193p Gronsveld)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20966 |
kervel |
kelver:
kélver (Q193p Gronsveld)
|
kervel
III-2-3
|
22560 |
ketelmuziek maken |
huilen:
bij tweede huwelijk van een weduwe(naar)
huile (Q193p Gronsveld),
Voorwaarde is echter dat de persoon in kwestie in het dorp woonachtig is.
hûile (Q193p Gronsveld)
|
1. Ketelmuziek die door de jonkheid van het dorp gemaakt wordt wanneer n weduwnaar of weduwe n tweede huwelijk aangaat. || Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (Q193p Gronsveld),
sleep:
[sleep] (Q193p Gronsveld)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19665 |
keuken |
keuken:
kuüke (Q193p Gronsveld)
|
keuken
III-2-1
|
18894 |
keus |
keus:
këus (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)] || keus
III-1-4
|
24334 |
kever, tor |
kever:
kèëver (Q193p Gronsveld),
këver (Q193p Gronsveld)
|
kever || kever, tor [DC 30 (1958)]
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
enselen:
hénsjele (Q193p Gronsveld)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
jas:
jas (Q193p Gronsveld),
kiel:
keel (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
stoep:
sjtop (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] || kiel, loshangend linnen of katoenen werkhemd voor mannen
III-1-3
|
24513 |
kiem |
kiem:
ideosyncr.
kiem (Q193p Gronsveld)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)]
III-4-3
|