24496 |
kiemen |
uitkomen:
ideosyncr.
oétkoëme (Q193p Gronsveld),
uitlopen:
ideosyncr.
oétloüpe (Q193p Gronsveld)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šētǝ (Q193p Gronsveld)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (Q193p Gronsveld),
kin (Q193p Gronsveld),
Van het fr. "quinaire": door vijf deelbaar.
kin (Q193p Gronsveld)
|
Uitroep bij het kienspel wanneer men de vijf nummers op een rij heeft. || Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kinne (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
Het kienspel spelen. || Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
dikke tand:
dikken taand (Q193p Gronsveld)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
fetsen:
fetsje (Q193p Gronsveld),
fippen:
fippe (Q193p Gronsveld),
vrauwelen:
vrawele (Q193p Gronsveld)
|
eten (met lange tanden) || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
fetser:
fetsjer (Q193p Gronsveld),
fletser:
fletsjer (Q193p Gronsveld),
stijfvreter:
sjtiéfvrëter (Q193p Gronsveld)
|
eten (kieskeurig -) || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kiétele (Q193p Gronsveld)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
Gronsveld Wb
kiewe (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21828 |
kieuwen (wbd) |
roepen:
rope (Q193p Gronsveld)
|
uit de verte roepen [kieuwen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|