17643 |
lende |
lende:
lènde (Q193p Gronsveld),
lênde (Q193p Gronsveld)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25627 |
leng |
leng:
lɛŋ (Q193p Gronsveld)
|
Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.]
II-1
|
17558 |
lenig |
vitsig:
fitzig (Q193p Gronsveld)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
vroegjaar:
vreugjaor (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
Zo wordt het ook genoemd.
vreujaor (Q193p Gronsveld)
|
lente [DC 39 (1965)] || voorjaar, lente
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
gladjanus:
gladjanes (Q193p Gronsveld)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
leeèpel (Q193p Gronsveld),
lĕëpel (Q193p Gronsveld),
lèepel (Q193p Gronsveld),
lëpel (Q193p Gronsveld)
|
lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19556 |
lepelrek |
lepelenrekje:
lèpelerèkske (Q193p Gronsveld),
lepelrekje:
lèepelrekske (Q193p Gronsveld)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
Fr. gamasche (=slobkous). Zie ook afb. p. 214.
kemasj (Q193p Gronsveld),
slob:
zie "kemasje".
sjlôbbe (Q193p Gronsveld)
|
[sjlôbbe], [leren beenkap] || leren beenkap
III-1-3
|
19125 |
leugen |
leugen:
luüge (Q193p Gronsveld)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
leunstoel:
lènsjtool (Q193p Gronsveld),
lëunsjtool (Q193p Gronsveld),
zorg:
zörg (Q193p Gronsveld),
zøͅrx (Q193p Gronsveld)
|
Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leunstoel
III-2-1
|