26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lext (Q193p Gronsveld)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
26538 |
lichtboom |
licht:
licht (Q193p Gronsveld)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
zavel:
zǭvǝl (Q193p Gronsveld)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
25239 |
lichte nevel |
dunne nevel:
dönne nievel (Q193p Gronsveld)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
demi (fr.):
demie (Q193p Gronsveld),
demi-saison (fr.):
demie saisons (Q193p Gronsveld),
seizoensjas:
sezoûnsjas (Q193p Gronsveld)
|
demi-saison, jas welke in voor- en najaar wordt gedragen || herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)] || seizoensjas
III-1-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
colrig (<fr.):
kolèrig (Q193p Gronsveld)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
lid, leden:
Mv. de lieje
e lieëd (Q193p Gronsveld)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
e liht (Q193p Gronsveld),
liedje:
le.sjə (Q193p Gronsveld),
leehtsje / leehtsje (Q193p Gronsveld),
leesje (Q193p Gronsveld)
|
lied [GTRP (1980-1995)] || liedje [GTRP (1980-1995)], [RND] || Liedje.
III-3-2
|
19061 |
liefde |
hart:
hert (Q193p Gronsveld),
liefde:
leefde (Q193p Gronsveld)
|
warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
feesten:
fieste (Q193p Gronsveld),
femelen:
fiémele (Q193p Gronsveld),
keuren:
këure (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
liefkozen, strelen || zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|