18051 |
litteken |
lijnteken:
lientèëke (Q193p Gronsveld)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bȳkǝ (Q193p Gronsveld),
bulken:
byǝlǝkǝ (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
brullen:
brølǝ (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
bakriem:
bakrēm (Q193p Gronsveld)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
lonken:
loonke (Q193p Gronsveld)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
ət loͅf (Q193p Gronsveld)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
kɛrheŋs (Q193p Gronsveld)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
17688 |
long |
long:
long (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
30081 |
loodplank |
driehoekige waterpas:
dręjhōkegǝ wǭǝtǝrpas (Q193p Gronsveld)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Zie ook afb. 30. De loodplank werd als volgt vervaardigd. In een rechthoekig houten bord sloeg men aan de bovenkant, in het midden, een haak. Vanuit die haak werd een loodlijn getrokken naar de onderzijde van het bord. Aan de haak werd een touw met ijzeren gewichtje (vgl. het schietlood) bevestigd. Als men wilde controleren of een muur waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was de muur niet horizontaal. Naast de vierkante loodplank kende men ook een driehoekig model. [N 30, 12c; monogr.]
II-9
|
24846 |
loof |
blader:
ideosyncr.
bläojer (Q193p Gronsveld)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|