33700 |
moeras |
moeras:
muras (Q193p Gronsveld)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33556 |
moestuinx |
moostem:
mōstəm (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld)
|
[DC 03 (1934)] [DC 40 (1965)] [N 05A (1964)]
I-7
|
19078 |
moeten |
moeten:
môtte (Q193p Gronsveld)
|
moeten
III-1-4
|
20596 |
moezen |
in prats koken:
ien pratsj gekoëke (Q193p Gronsveld)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18269 |
mof |
mof:
mōf (Q193p Gronsveld),
môf (Q193p Gronsveld)
|
gewatteerde koker voor de handen || mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19107 |
mogelijk |
mogelijk:
mëugelik (Q193p Gronsveld)
|
mogelijk
III-1-4
|
19126 |
mogen |
mogen:
maoge (Q193p Gronsveld)
|
mogen
III-1-4
|
33902 |
mok |
mok:
mūk (Q193p Gronsveld)
|
Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.]
I-9
|
27340 |
moker |
vuisthamer:
vūšhǭ.mǝr (Q193p Gronsveld)
|
Zware, vierkante ijzeren hamer met zeer korte steel voor het slopen van metselwerk. Zie ook afb. 12. Vgl. voor het eerste lid van het woordtype 'brokkeljonhamer' ook het Franse 'briquaillons' en het Waalse 'bricayons' ('steenpuin'). [N 30, 18b; N 30, 18a; monogr.]
II-9
|
18873 |
mokken |
een lip trekken:
n lup trēkke (Q193p Gronsveld),
een pannetje maken:
e penneke mäoke (Q193p Gronsveld),
grijnen:
greine (Q193p Gronsveld),
cf. WNT V kol. 723 s.v. "grijnen - grienen"3.
gryne (Q193p Gronsveld),
kniezen:
knynze (Q193p Gronsveld),
knyze (Q193p Gronsveld),
knoteren:
knoëtere (Q193p Gronsveld),
cf. Schuermans p. 267 s.v. "knoteren
knoëtere (Q193p Gronsveld),
monken:
moonke (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
protten:
protte (Q193p Gronsveld),
cf. Schuermans p. 511 s.v. "protten"= pruilen
protte (Q193p Gronsveld),
pruttelen:
pruütele (Q193p Gronsveld)
|
misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen] [N 85 (1981)] || mokken || pruilen || pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)]
III-1-4
|