17766 |
navel |
navel:
naavel (Q193p Gronsveld),
näovel (Q193p Gronsveld)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34419 |
necrobacillosis, rotkreupel |
rotkreupel:
rotkreupel (Q193p Gronsveld)
|
Een besmettelijke klauwaandoening. Het begint met een ontsteking van de huid tussen de klauwen, daarna wordt de hoornwand aangetast en de zool van de klauw; deze laten los en er ontstaat kreupelheid. [N 77, 63; N 19, 69; A 48a, 29; N 52, 16; monogr.]
I-12
|
20361 |
neef |
neef:
nèf (Q193p Gronsveld)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nīēt (Q193p Gronsveld),
WLD
niët (Q193p Gronsveld)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
nuügenûiger (Q193p Gronsveld)
|
Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
krabbia:
1. oosterling die in vroeger jaren drop verkocht.
krabbieja (Q193p Gronsveld)
|
2. donker uitzien iemand
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nak (Q193p Gronsveld)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32853 |
nerf van de weide |
gras:
[gras] (Q193p Gronsveld),
waas:
wōs (Q193p Gronsveld)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
ideosyncr.
nerf (Q193p Gronsveld)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24215 |
nest |
nest:
nês (Q193p Gronsveld),
nestje:
nèske (Q193p Gronsveld)
|
nest
III-4-1
|