33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
ijzeren hek:
īzǝrǝ hɛk (Q193p Gronsveld)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
lattenhek:
lattenhek (Q193p Gronsveld)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
33735 |
omheining van palen |
lattenhek:
lattenhek (Q193p Gronsveld)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|
33734 |
omheining van takken |
gevitste heg:
gǝfetsdǝ hęk (Q193p Gronsveld)
|
Omheining van een erf of een stuk land, gevlochten van takken. [A 25, 4b; monogr.]
I-8
|
17850 |
omhooggaan |
opgaan:
B.v. van melk.
opgoën (Q193p Gronsveld)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kūǝkǝr (Q193p Gronsveld)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
25652 |
omkeren |
omdraaien:
ømdriǝjǝ (Q193p Gronsveld)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (Q193p Gronsveld),
Vero.
plak (Q193p Gronsveld)
|
1. (meestal zwarte) schuin gevouwen vierkante doek door vrouwen om de schouders geslagen en gedragen || schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
plag:
plak (Q193p Gronsveld)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
plag:
plak (Q193p Gronsveld)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|