21282 |
onderwijzer |
meester:
meister (Q193p Gronsveld)
|
onderwijzer; Hoe wordt hij tegenwoordig genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
33980 |
onderzadel |
zadelkussen:
zǭlkø̜sǝ (Q193p Gronsveld)
|
Een vilten lap of een kussen dat onder het zadel ligt. Zie ook lemma Paardedeken Onder Het Zadel. [N 13, 64a en 64b]
I-10
|
18947 |
ondeugend, stout |
ondeugend:
oonduügend (Q193p Gronsveld),
ondeugendig:
oonduügetig (Q193p Gronsveld),
oondëugetig (Q193p Gronsveld),
stout:
sjtoüt (Q193p Gronsveld)
|
ondeugend || stout || stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18948 |
ondeugende vrouw |
fluit:
fluet (Q193p Gronsveld),
lodder:
lôdder (Q193p Gronsveld)
|
een vrouw die zich niet aan de zedelijke normen houdt, zich niet volgens deze gedraagt, en zich er niet aan stoort [loeter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
dreeg:
drɛi̯ (Q193p Gronsveld),
drɛ̄i̯ (Q193p Gronsveld)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
belken:
bē ̞lǝkǝ (Q193p Gronsveld),
bęlǝkǝ (Q193p Gronsveld),
omgooien:
ø̜mgui̯ǝ (Q193p Gronsveld),
stropen:
štrøę̄ ̝pǝ (Q193p Gronsveld),
štrø̜i̯pǝ (Q193p Gronsveld)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
33186 |
ondiep poten |
dreeg:
dręi̯ (Q193p Gronsveld)
|
Vergelijk ook de lemmaɛs Ondiep en Ondiep Ploegen in aflevering I.1, p. 85-87. Het materiaal van dit lemma kan worden beschouwd als een aanvulling op dat van aflevering 1. Daar er in de eerste aflevering geen kaarten zijn opgenomen, is hier in kaart 14 ook het materiaal van de genoemde lemma¯s toegevoegd, zodat een algemene kaart Ondiep kon worden getekend. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [A 20, 1a]
I-5
|
19305 |
oneerlijk(heid) |
oneerlijk:
oonierlik (Q193p Gronsveld)
|
liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33829 |
onelegant paard |
lubbes:
lø̜bǝs (Q193p Gronsveld)
|
Lomp paard. [N 8, 20 en 62n]
I-9
|
25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
ongelijk:
⁄oongeliék (Q193p Gronsveld),
onpaar:
oonpoar (Q193p Gronsveld),
oonpäor (Q193p Gronsveld)
|
oneven [DC 31 (1959)] || oneven, niet gelijk
III-4-4
|