21688 |
ontvangen |
beuren:
bëure (Q193p Gronsveld),
luizen:
luze (Q193p Gronsveld)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
oontzién (Q193p Gronsveld)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
dazelen:
däozele (Q193p Gronsveld),
waggelen (ww.):
waggele (Q193p Gronsveld)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] || Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
krauwel:
ideosyncr.
krewwel (Q193p Gronsveld),
schrauwel:
sjréwel (subst.) (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)] || onvolgroeid fruit [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
34456 |
onvruchtbare geit |
kween:
kwēn (Q193p Gronsveld),
steenbok:
štęi̯nbok (Q193p Gronsveld)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
slechte grond:
šlɛxtǝ grōnt (Q193p Gronsveld),
zavelgrond:
zǭvǝlgrōnt (Q193p Gronsveld)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwēn (Q193p Gronsveld)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
dondersjoor (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
oonweèr (Q193p Gronsveld),
oonwèer (Q193p Gronsveld)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17973 |
onwel |
niet goed:
zich neet goot veule (Q193p Gronsveld)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)]
III-1-2
|