19322 |
opschepper |
opschepper:
opsjöpper (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
schijtbeugel:
WNT III kol. 253 heeft s.v."bogger- bugger, bouger"(smeerlap e.d.) ook in bet. rekel, schelmpje etc. vgl. de eng. bet "bugger
sjiétbugel (Q193p Gronsveld),
schijthuis:
sjiéthoés (Q193p Gronsveld),
stuiter:
sjtuter (Q193p Gronsveld),
windbuil:
weendbul (Q193p Gronsveld)
|
opschepper || pocher || snoever
III-1-4
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opsjûive (Q193p Gronsveld)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25480 |
opslagplaats voor brood |
broodhok:
bruthok (Q193p Gronsveld),
broodkamer:
brutkǭmǝr (Q193p Gronsveld)
|
Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e]
II-1
|
19290 |
opspelen |
opspelen:
opsjpuüle (Q193p Gronsveld)
|
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34020 |
opstaan |
allez-hup:
alē høp (Q193p Gronsveld)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
32936 |
opsteker |
lader:
lǭi̯ǝr (Q193p Gronsveld),
opsteker:
ǫpštēkǝr (Q193p Gronsveld),
ǫpštęi̯kǝr (Q193p Gronsveld)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3, I-4
|
32938 |
optassen, vouwen |
bermen:
bɛrmǝ (Q193p Gronsveld),
laden:
lǭi̯ǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
32939 |
optasser |
bermer:
bɛrmǝr (Q193p Gronsveld),
lader:
lǭi̯ǝr (Q193p Gronsveld)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
33730 |
optilbaar hek |
losse barrier:
los brēr (Q193p Gronsveld)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|
17900 |
optillen |
lichten:
luchte (Q193p Gronsveld),
oplichten:
oplüXtə (Q193p Gronsveld)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || optillen [RND]
III-1-2
|