21652 |
roeper |
uitroeper:
oetrooper (Q193p Gronsveld)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (Q193p Gronsveld)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
geit:
gets (Q193p Gronsveld),
met, met, met:
mɛt, mɛt, mɛt (Q193p Gronsveld),
sik, sik, sik:
sek, sek, sek (Q193p Gronsveld)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
geitetje:
gedǝkǝ (Q193p Gronsveld),
sik, sik:
sek, sek (Q193p Gronsveld)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
34217 |
roepwoord voor de stier |
menne:
mɛnǝ (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 13]
I-11
|
19606 |
roerzeef |
passe-vite:
pasviet (Q193p Gronsveld)
|
roerzeef
III-2-1
|
25088 |
roest |
roest:
ros (Q193p Gronsveld)
|
roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
iézermaol (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] || roestvlek op linnen
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
root (Q193p Gronsveld)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21363 |
roezemoezen |
collationeren (<fr.):
Weijnen 2003 (pag. 180): klasjenere, kletsen (nbrab.) << fra. collationner, afl. van M.E. Latijn ontleend collatio avondmaaltijd. Men hield namelijk in de kloosters tijdens die maaltijd een uiteenzetting.
klasjenere (Q193p Gronsveld)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|