32787 |
schijveneg, vleugeleg |
schijf[eg]:
š˙ęi̯f˱[eg] (Q193p Gronsveld)
|
Een schijveneg is eigenlijk geen eg in de oorspronkelijke zin van het woord. Het is een dooreen tractor of door twee paarden getrokken werktuig, dat in wezen bestaat uit een aantal schotelvormige schijven, verdeeld over twee assen die met elkaar een verstelbare stompe hoek vormen. Zie afb. 65. Doordat de schijven schuin staan ten opzichte van de trekrichting, snijden ze met hun randen wringend door de grond. De grond wordt zo losgemaakt en verkruimeld. In dit lemma zijn ook termen opgenomen die verkregen werden door de woordvraag vleugeleg. Dat schijnt een op de schijveneg gelijkend werktuig te zijn, dat in plaats van geheel ronde, sterk gekartelde schijven ("schotels met happen eruit") heeft. Zie afb. 66. Hoe ''eg'' en ''eg'' moeten worden opgevat, is aangegeven in het lemma ''eg''. Voor het variantgedeelte ''wel'' zie men het lemma ''landrol''. [N 11, 72f + h; N 11A, 153 + 169d + h; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
21891 |
schikken (wbd) |
akkoord komen:
akkoërd koëme (Q193p Gronsveld)
|
met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33496 |
schil van een vrucht |
loot:
luet (Q193p Gronsveld),
schil:
sjel (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
sjel (Q193p Gronsveld),
vel:
ideosyncr.
vél (Q193p Gronsveld)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] || schil || schil v bonen, etc.
I-7
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
sjêldery (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
1. Schilderij. || schilderij
III-2-1, III-3-2
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
aardappelenmetsje:
èrrepelmetske (Q193p Gronsveld),
schilmetsje:
sjelmetske (Q193p Gronsveld)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šø̜mǝl (Q193p Gronsveld)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
sjömmel (Q193p Gronsveld)
|
schimmel
III-4-3
|
21440 |
schimpen |
schampen:
sjaampe (Q193p Gronsveld)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
šiəp (Q193p Gronsveld)
|
schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (Q193p Gronsveld)
|
schipper [RND]
III-3-1
|