34163 |
slijmblaas |
slijm:
šlīm (Q193p Gronsveld)
|
Gelei-achtige afscheiding uit de schede vóór het kalven. [N 3A, 37]
I-11
|
32901 |
slijpbus, hoorn |
slijpbus:
šlīp˱bø̜s (Q193p Gronsveld)
|
Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.]
I-3
|
20502 |
slikken |
afslikken:
aofsjlikke (Q193p Gronsveld)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
loos:
loes (Q193p Gronsveld),
slim:
sjlöm (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || slim || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
bijdehante, een -:
biéderhaante (Q193p Gronsveld),
slimmerik:
sjlömmerik (Q193p Gronsveld)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || slimmerik
III-1-4
|
18969 |
slinkse streken |
politiek:
pôlletiék (Q193p Gronsveld)
|
slinkse (- streken)
III-1-4
|
18228 |
slip |
bommel:
vgl. Gronsveld Wb. (p. 45): bémele, het uitzakken van, meestentijds slecht passende, kleding.
bémel (Q193p Gronsveld),
slip:
sjlip (Q193p Gronsveld)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || slip, afhangend deel van een kledingstuk
III-1-3
|
18771 |
slip (toel.) |
<uitdr.> de wolken hangen laag:
sub woülek.
<zw.> de woüleke hange lieg (Q193p Gronsveld),
<uitdr.> michiel, michiel, dijn hemd is langer als dijne kiel:
Mecheel, Mecheel, d`n hömp ês langer es d`nne keel (Q193p Gronsveld)
|
#NAME? || Spottend gezegd van iemans wiens onderkleding onder de bovenkleding uit komt
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
slipjas:
sjlipjas (Q193p Gronsveld),
stikjas:
Zie "sjtikkert (1)".
sjtëkjas (Q193p Gronsveld),
stikkerd:
sjtëkert (Q193p Gronsveld),
Vero.
sjtikkert (Q193p Gronsveld),
zwaluwstaart:
zjwäolberstert (Q193p Gronsveld)
|
1. slipjas || [slipjas] || geklede jas met weggesneden voorpanden (rok) || jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || slipjas
III-1-3
|
18538 |
slipjas: spotnamen |
batsenslager:
batsesjlèger (Q193p Gronsveld)
|
lange pandjesjas
III-1-3
|