33133 |
spikken |
spikken:
špikǝ (Q193p Gronsveld)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34592 |
spil van de berries |
staaf:
štǭf (Q193p Gronsveld)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|
24379 |
spin |
kamerspin:
WLD
koamersjpèn (Q193p Gronsveld),
spin:
sjpèn (Q193p Gronsveld),
sjpên (Q193p Gronsveld),
špɛn (Q193p Gronsveld),
WLD
sjpèn (Q193p Gronsveld)
|
huisspin [N 26 (1964)] || spin [RND] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
špęnǝ (Q193p Gronsveld),
Gronsveld Wb
sjpênne (Q193p Gronsveld)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
sintmaartenszomer:
zijdeachtige spinsels van kleine spinnetjes die in de herfst over velden en wegen zweven
sintmërtenszoëmer (Q193p Gronsveld),
spinnengeweb:
sjpènnegewep (Q193p Gronsveld),
sjpênnegeweb (Q193p Gronsveld),
spinnengeweef:
WLD
sjpènnegewèef (Q193p Gronsveld),
spinnenweb:
sjpênneweb (Q193p Gronsveld),
špɛnəwɛp (Q193p Gronsveld)
|
herfstdraden || spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
spint:
ideosyncr.
sjpeent (Q193p Gronsveld)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
venstertje:
vinsterke (Q193p Gronsveld)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18088 |
spit |
kramer:
kriemer (Q193p Gronsveld),
spit:
sjpit (Q193p Gronsveld)
|
rugpijn || spit
III-1-2
|
33589 |
spitskool |
chou-pain (fr.):
sjôpping (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
sjôpping (Q193p Gronsveld),
spitsmoes:
sjpitsmoos (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
sjpitsmoos (Q193p Gronsveld),
suikermoes:
ideosyncr.
sôkkermoos (Q193p Gronsveld)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)] || spitskool
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
krikkelmuis:
krikkelmoés (Q193p Gronsveld),
scheermuis:
sjërmoés (Q193p Gronsveld),
Gronsveld Wb
sjèrmoés (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)] || spitsmuis
III-4-2
|