25218 |
sterrenbeelden |
driekoningen:
driekoningen (= 3 naast elkaar staande sterren).
de drij kuüninge (Q193p Gronsveld)
|
sterrenbeeld [DC 49 (1974)]
III-4-4
|
20323 |
sterven |
afpitsen:
aofpitsje (Q193p Gronsveld),
de kaars uitgaan:
de kiërs oét goën (Q193p Gronsveld),
de zak moeten lappen:
de zak mótte lappe (Q193p Gronsveld),
doodgaan:
doedgoën (Q193p Gronsveld),
hemelen gaan:
hiémele goën (Q193p Gronsveld),
kapotgaan:
Gronsveld Wb
kepot goën (Q193p Gronsveld),
omkomen:
ömkoëme (Q193p Gronsveld),
sterven:
sjterve (Q193p Gronsveld),
štɛrvə (Q193p Gronsveld),
sterven gaan:
sjiévele goën (Q193p Gronsveld),
toepitsen:
toûwpitsje (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [DC 38 (1964)]
III-2-2, III-4-2
|
32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
steun:
štø̄n (Q193p Gronsveld)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
karsteun:
kārštø̄n (Q193p Gronsveld)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
sjteefdochter (Q193p Gronsveld)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
sjteefkeender (Q193p Gronsveld)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
sjteefmójer (Q193p Gronsveld),
cf. WNT s.v. "moeder"; daarnaast in de volkstaal moeier, moer, in de kindertaal ook moe en moes
sjteefmoojer (Q193p Gronsveld)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
sjteefawers (Q193p Gronsveld)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
sjteefvajjer (Q193p Gronsveld),
cf. WNT s.v. "vaar (I)"(samengetrokken vorm van vader). Zie WNT s.v. "vader"waarin "vaaier"als bijvorm gegeven wordt (met overgang d > j )
sjteefvaajer (Q193p Gronsveld)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
sjteefzoeïn (Q193p Gronsveld)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|