id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34023 | stuks -vee | koeien: kø̄ (Gronsveld) | Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11 |
18929 | stuntelen | hannesen: hannese (Gronsveld), haspelen: haspele (Gronsveld) | moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || stuntelen III-1-4 |
20847 | suiker | suiker: sôkker (Gronsveld) | suiker III-2-3 |
33230 | suikerbiet | suikerkroot: søkǝrkrōt (Gronsveld), sǫkǝrkrōt (Gronsveld) | Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5 |
20785 | suikerbrood | suikermik: sokkermik (Gronsveld), suckermik (Gronsveld), weg: Dit is een klein met suiker bestrooid wittebroodje. wek (Gronsveld) | brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] || Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] III-2-3 |
20543 | suikerklontje | klotje: klötsje (Gronsveld), suikerklotsje: sôkkerklötsje (Gronsveld) | klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] || suikerklontje III-2-3 |
20358 | suikeroom | suikernonk: sokkernoonk (Gronsveld), sókkernoonk (Gronsveld) | erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] || suikeroom III-2-2 |
20260 | suikertante | suikertant: sokkertant (Gronsveld) | erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2 |
17735 | suizen van de oren | tuiten: m oere tuute (Gronsveld) | suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17978 | sukkelen | sukkelen: sukkele (Gronsveld) | Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] III-1-2 |