21382 |
toonbank |
winkelbank:
weenkelbaank (Q193p Gronsveld)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34588 |
toot |
tompen:
tōmpǝ (Q193p Gronsveld)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
22025 |
tortelduif |
lachduifje:
laachdûifke (Q193p Gronsveld),
columba risoria
laachdûifke (Q193p Gronsveld),
tortelduif:
toerteldouf (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld),
turks duifje:
tuerekse dûifkes (Q193p Gronsveld),
Sub tuerek.
tuerekse dûifkes (Q193p Gronsveld)
|
Bep. soort duif (Columba risoria). || Bep. soort tortelduif. || lachduif || tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif
III-3-2, III-4-1
|
32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
bindtouw:
bęntǫu̯ (Q193p Gronsveld)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|
18917 |
traag |
langzaam:
laansem (Q193p Gronsveld),
traag:
traog (Q193p Gronsveld)
|
niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] || traag
III-1-4
|
19363 |
trage vrouw |
trage, een -:
troëg (Q193p Gronsveld),
trul:
truel (Q193p Gronsveld)
|
een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22512 |
traktatie van jonggehuwden |
inhalen:
Vero.
iénhoële (Q193p Gronsveld)
|
3. Vroeger werd het bruidpaar na de huwelijksmis door vrienden en bekenden uitgenodigd naar binnen te komen. Het paar werd dan getrakteerd.
III-3-2
|
19852 |
tralie |
tralie:
träolie (Q193p Gronsveld)
|
tralie
III-2-1
|
17731 |
tranende ogen |
leepse ogen:
lèèpsje oage (Q193p Gronsveld)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17928 |
trant |
gang:
gaank (Q193p Gronsveld)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|