32960 |
tweede grasoogst |
groe(n)maad:
grōmǝnt (Q193p Gronsveld)
|
Het gras dat de koeien afgrazen als ze voor de tweede maal in de wei lopen. [N 14, 129b]
I-3
|
21648 |
tweede verkoping |
toeslag:
towsjloog (Q193p Gronsveld)
|
de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34482 |
tweeslachtige jonge kip |
loerhaan:
lūrhǭn (Q193p Gronsveld)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
34234 |
tweespeen |
tweedemer:
twidɛ̄mǝr (Q193p Gronsveld)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
30096 |
tweesteense muur |
dobbelsteensmuur:
dǫbǝlstęjnsmūr (Q193p Gronsveld)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.]
II-9
|
24495 |
twijg, jonge tak |
goets:
dun en buigzaam
gôtsj (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
gôtsj (Q193p Gronsveld),
rank:
raank (Q193p Gronsveld),
rispel:
rispel (Q193p Gronsveld),
wis:
wis (Q193p Gronsveld),
zwiem:
WNT sv
zjwiem (Q193p Gronsveld)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] || twijg || twijg, roe || twijgje
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
sjarlot:
sjarlot (Q193p Gronsveld),
un:
ön (Q193p Gronsveld),
unne:
unne (Q193p Gronsveld)
|
ui
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
øi̯ǝr (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
ūu̯i̯ǝr (Q193p Gronsveld)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
34157 |
uieren |
uier maken:
ȳi̯ǝr mǭkǝ (Q193p Gronsveld),
uieren:
(de koe) øjǝrt (Q193p Gronsveld),
øjǝrǝ (Q193p Gronsveld)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
koets:
onomatopee
koéts (Q193p Gronsveld),
uil:
ûil (Q193p Gronsveld)
|
katuil || uil
III-4-1
|