26257 |
vangbalk |
vangbalk:
vaŋbalǝk (Q193p Gronsveld)
|
De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.]
II-3
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q193p Gronsveld)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
hem (zijn):
dēͅ eͅs əm (Q193p Gronsveld)
|
De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
26261 |
vanghaak |
sabel:
sābǝl (Q193p Gronsveld)
|
De van hout of ijzer vervaardigde haak waaraan de vangbalk in ruststand hangt. Zie ook afb. 51.8 en 53. [N O, 12o; A 42A, 82; monogr.]
II-3
|
22091 |
vangijzertje, vangklep aan duiventil |
clapet (fr.):
Van het fr. "clapet": klepje.
klapêt (Q193p Gronsveld)
|
Bep. afsluiting van de duivenslag, gevormd door U-vormige, gebogen draden.
III-3-2
|
34088 |
vangplooi |
vang:
vaŋ (Q193p Gronsveld)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
26262 |
vangstok |
wip:
wip (Q193p Gronsveld)
|
De stok die wordt gebruikt om de vangbalk op te lichten. Aan één uiteinde van de vangstok is het vangkoord vastgemaakt waarmee de vang bediend kan worden. Zie ook afb. 55. De functie van de vangstok is te vergelijken met die van de vangtrommel. Zie ook het lemma ɛvangtrommelɛ.' [N O, 12p; A 42A, 84]
II-3
|
26263 |
vangtouw |
vangtouw:
vangtouw (Q193p Gronsveld)
|
Het touw aan de vangstok, waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. Zie ook afb. 51.9. [N O, 12q; N O, 12t; A 42A, 85; monogr.]
II-3
|
18808 |
vanzelfsprekend |
zeker:
ziëker (Q193p Gronsveld)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24518 |
varen (alg.) |
vaan:
väon (Q193p Gronsveld)
|
varen
III-4-3
|