e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vangbalk vangbalk: vaŋbalǝk (Gronsveld) De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.] II-3
vangen vangen: vange (Gronsveld) vangen [DC 02 (1932)] III-1-2
vanger bij krijgertje spelen hem (zijn): dēͅ eͅs əm (Gronsveld) De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)] III-3-2
vanghaak sabel: sābǝl (Gronsveld) De van hout of ijzer vervaardigde haak waaraan de vangbalk in ruststand hangt. Zie ook afb. 51.8 en 53. [N O, 12o; A 42A, 82; monogr.] II-3
vangijzertje, vangklep aan duiventil clapet (fr.): Van het fr. "clapet": klepje.  klapêt (Gronsveld) Bep. afsluiting van de duivenslag, gevormd door U-vormige, gebogen draden. III-3-2
vangplooi vang: vaŋ (Gronsveld) Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115] I-11
vangstok wip: wip (Gronsveld) De stok die wordt gebruikt om de vangbalk op te lichten. Aan één uiteinde van de vangstok is het vangkoord vastgemaakt waarmee de vang bediend kan worden. Zie ook afb. 55. De functie van de vangstok is te vergelijken met die van de vangtrommel. Zie ook het lemma ɛvangtrommelɛ.' [N O, 12p; A 42A, 84] II-3
vangtouw vangtouw: vangtouw (Gronsveld) Het touw aan de vangstok, waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. Zie ook afb. 51.9. [N O, 12q; N O, 12t; A 42A, 85; monogr.] II-3
vanzelfsprekend zeker: ziëker (Gronsveld) vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)] III-1-4
varen (alg.) vaan: väon (Gronsveld) varen III-4-3