22968 |
variant van krijgertje spelen |
hannes spelen:
hannes (Q193p Gronsveld)
|
3. Bep. kinderspel waarbij de gevangen deelnemers elkaar bij de hand namen en als vangers aan het spel moesten deelnemen.
III-3-2
|
34297 |
varken |
kuus:
køš (Q193p Gronsveld),
varken:
vē̜rǝkǝ (Q193p Gronsveld),
vɛrǝkǝ (Q193p Gronsveld)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kyš (Q193p Gronsveld)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
šȳtǝleŋ (Q193p Gronsveld)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
broeiling:
brø̄leŋ (Q193p Gronsveld)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34315 |
varken van vier tot acht weken |
speetbag:
špiǝtbak (Q193p Gronsveld)
|
[N 76, 3b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenskouw:
vɛ̄.rǝkǝskǫu (Q193p Gronsveld),
varkensstal:
vɛ̄.rǝkǝs[stal] (Q193p Gronsveld),
varkensstallen:
vɛ̄rǝkǝsštɛl (Q193p Gronsveld)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trūǝx (Q193p Gronsveld)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
varkensvet:
verrekesvèt (Q193p Gronsveld),
verenvet:
vèrevêt (Q193p Gronsveld)
|
reuzel [DC 17 (1949)] || vet (bep. uitgesmolten -)
III-2-3
|
20594 |
vast |
goed gebakken:
good gebakke (Q193p Gronsveld)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|