34155 |
verdrogen |
verzijen:
vǝrzɛi̯jǝ (Q193p Gronsveld)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
17936 |
verdwenen |
vort:
vôrt (Q193p Gronsveld)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17924 |
verfrommelen |
frommelen:
froémele (Q193p Gronsveld),
verfrommelen:
verfroémele (Q193p Gronsveld)
|
Frommelen, verfrommelen: kreukels maken in bijv. een zakdoek (frommelen, fommelen, fronselen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21453 |
vergaderen |
vergaderen:
vergadere (Q193p Gronsveld)
|
ter vergadering bijeengekomen zijn, vergaderen [garen, gaderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19251 |
vergeetachtig |
geheugen als een zijbaar:
cf. WLD III, 2.1 "Woning"p. 186, lemma "zeven
e gehuüge es ⁄n zeibaor hebbe (Q193p Gronsveld)
|
zwak van geheugen, niet goed kunnende onthouden [vergetelijk, vergeetachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19597 |
vergiet |
zijbaar:
zybaor (Q193p Gronsveld)
|
vergiet
III-2-1
|
18054 |
vergiftigen |
vergeven:
vergëve (Q193p Gronsveld)
|
Vergiftigen: door vergif doden (vergeven, vergiftigen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21412 |
verhaal |
verhaal:
verhaal (Q193p Gronsveld),
verhaol (Q193p Gronsveld)
|
een uitvoerig verhaal [teel] [N 87 (1981)] || verhaal; aan wie heeft hij dat nieuwe - verteld [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
20533 |
verhitten |
opwarmen:
opwerme (Q193p Gronsveld)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21660 |
verhogen |
opslaan:
opsjloan (Q193p Gronsveld)
|
verhogen, iets in prijs ~ [opsteken? b.v. de eieren zijn opgestoken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|