34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
vol rind:
vōl rēnt (Q193p Gronsveld)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gɛrm (Q193p Gronsveld)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (Q193p Gronsveld),
zoog:
zoǝx (Q193p Gronsveld),
zōx (Q193p Gronsveld),
zūx (Q193p Gronsveld)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
Mnl. si: wijfje van dieren.
ziéje (Q193p Gronsveld)
|
1. Duivin.
III-3-2
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q193p Gronsveld)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroethoen:
šrūthōn (Q193p Gronsveld)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moer:
Gronsveld Wb
moor (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hōn (Q193p Gronsveld)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrouwluiklejer (Q193p Gronsveld)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20467 |
vrouwziek |
bok:
bok (Q193p Gronsveld),
wijvergek:
wievergek (Q193p Gronsveld)
|
vrouwenjager || vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)]
III-2-2
|