19813 |
vuurtang, sinteltang |
tang:
taŋ (Q193p Gronsveld)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
30004 |
vuurvaste mortel |
chamottespijs:
jǝmot[spijs] (Q193p Gronsveld)
|
Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c]
II-9
|
29814 |
vuurvaste stenen |
vuurvaste brikken:
vȳrvastǝ brekǝ (Q193p Gronsveld)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|
25508 |
vuurvaste tegels |
ovenstenen:
oǝvǝštęjn (Q193p Gronsveld),
plavuizen:
plavuizen (Q193p Gronsveld)
|
De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.]
II-1
|
25125 |
waaienx |
bijzen:
beize (Q193p Gronsveld),
waaien:
weije (Q193p Gronsveld)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20126 |
waaks |
waaks:
Gronsveld Wb
wäoks (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
19180 |
waar |
juste (fr.):
zjus (Q193p Gronsveld)
|
waar, betrouwbaar
III-1-4
|
21617 |
waarde van 30 stuiver |
daalder:
e’nen daalder (Q193p Gronsveld)
|
waarde van 30 stuiver = F 1,50 [daalder, dolde?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21615 |
waarde van 6 stuiver |
shilling (eng.):
e’ne sjilling (Q193p Gronsveld)
|
waarde van 6 stuiver [een schilling?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18860 |
waarderen |
estimeren:
ekstemere (Q193p Gronsveld),
tellen:
telle (Q193p Gronsveld),
waarderen:
waardere (Q193p Gronsveld)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)] || waarderen
III-1-4
|