24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
blaodloes (Q193p Gronsveld),
luis:
loés (Q193p Gronsveld),
smeelde:
sjmeelt (Q193p Gronsveld),
WLD
sjmeelde (Q193p Gronsveld)
|
bladluis || bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] || luis, bladluis
III-4-2
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte koe:
žwartǝ [koe] (Q193p Gronsveld)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
ook raaf en roek
kraoj (Q193p Gronsveld),
kuikenkraai:
kukekraoi (Q193p Gronsveld),
kukekraoj (Q193p Gronsveld),
kuukekraoj (Q193p Gronsveld),
kuukekròòj (Q193p Gronsveld)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] || kraai, zwarte —
III-4-1
|
24740 |
zwarte populier |
popelaar:
ideosyncr.
pôpeleer (Q193p Gronsveld)
|
De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
schouwenveger:
sjouwevèèger (Q193p Gronsveld),
schouwenvegertje:
sjouwevaegerke (Q193p Gronsveld)
|
zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24291 |
zwartkop |
fauvette:
Opgegeven is: "zwartkapje"; moet wel zwartkopje zijn; fauvette in DCo6 sub tuinfluiter, zeer verwant aan het zwartkopje
fo’vêt (Q193p Gronsveld),
kersvink:
kieësveenk (Q193p Gronsveld),
kîêsveenk (Q193p Gronsveld),
sylvia atricapilla
kiësveenk (Q193p Gronsveld)
|
zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] || zwartkopje
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
zwegel:
zjwèegel (Q193p Gronsveld)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
soülfer (Q193p Gronsveld),
zwavel:
zjwaoivel (Q193p Gronsveld)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
22907 |
zweefmolen |
slingermolen:
sjlyngermuüle (Q193p Gronsveld)
|
Zweefmolen op de kermis.
III-3-2
|