33511 |
boomgaard |
fruitwei:
frø̄ət[wei} (Q193p Gronsveld)
|
I-7
|
24845 |
boomkruin |
douw:
gedeelte vd boom dat boven de stam zit
doûw (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
doûw (Q193p Gronsveld)
|
boomkruin || De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruiper:
baomkroeper (Q193p Gronsveld),
boomloper:
boümlueper (Q193p Gronsveld)
|
boomkruiper || boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
koekelevie:
kokkelevies (Q193p Gronsveld),
kōkelevie (Q193p Gronsveld),
+ etym.aant. < fr. cochevis "kuifleeuwerik
kokkelevies (Q193p Gronsveld)
|
boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24129 |
boompieper |
pieper:
pieper (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
inlandse zangvogel
piéper (Q193p Gronsveld)
|
boompieper || boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
vot:
vot (Q193p Gronsveld)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
22339 |
boomvruchten stelen |
pikken:
pikke (Q193p Gronsveld)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34565 |
boomwagen |
trikebale (wa):
tręk˱bāl (Q193p Gronsveld)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
boen (Q193p Gronsveld)
|
boon, zaad van de peulvrucht
I-7
|
18698 |
boordenknoopje |
bandjesknoopje:
bendsjesknuipke (Q193p Gronsveld)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|