24474 |
braamstruik |
bramelen:
ideosyncr.
broémele (Q193p Gronsveld),
bramen:
de tak
briem (Q193p Gronsveld),
de tak additie bij vraag 101: de takken van de braamstruik
brieme (Q193p Gronsveld)
|
braamtwijg || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] || takken van de braamstruik [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18034 |
braken |
breken:
bręǝkǝ (Q193p Gronsveld),
kotsen:
kotse (Q193p Gronsveld),
spijen:
sjpeije (Q193p Gronsveld)
|
Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
II-1, III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvlaai:
broemelevlaoj (Q193p Gronsveld)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20562 |
brandewijn |
franse:
fraanse (Q193p Gronsveld),
franse (Q193p Gronsveld)
|
brandewijn (franse) || brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brānthoͅu̯.t (Q193p Gronsveld),
vonkelhout:
veunkelhoüt (Q193p Gronsveld)
|
brandhout || kachelhoutjes
III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandgevel:
brānt˲gīvǝl (Q193p Gronsveld),
brandmuur:
brāntmūr (Q193p Gronsveld)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
netel:
niétel (Q193p Gronsveld)
|
brandnetel
III-4-3
|
24306 |
brasem |
brasem:
briesem (Q193p Gronsveld),
Gronsveld Wb
briesem (Q193p Gronsveld)
|
brasem || Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21840 |
brassen |
bambocheren (<fr.):
bombazjere (Q193p Gronsveld),
bollen:
bôlle (Q193p Gronsveld)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33983 |
brede buikriem |
onderhelp:
onderhelp (Q193p Gronsveld)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|