18744 |
broek |
broek:
brōk (Q193p Gronsveld)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
brook (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld),
de lups altied mèt ⁄n aofgezakde brook (Q193p Gronsveld),
er heel z⁄n brook op mèt ⁄ne leere reem (Q193p Gronsveld)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] || kledingstuk [broek]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
broekriemen:
brōkrēmǝ (Q193p Gronsveld)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (Q193p Gronsveld)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
brookspiepe (Q193p Gronsveld)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broekriem:
brookreem (Q193p Gronsveld),
riem:
er heel z⁄n brook op mèt ⁄ne leere reem (Q193p Gronsveld),
reem (Q193p Gronsveld)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || reep leer, leren band
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
achtertas:
aatertes (Q193p Gronsveld),
batsentas:
batsetés (Q193p Gronsveld)
|
achterzak in broek || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broekentas:
brooketes (Q193p Gronsveld)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
slechte voeten:
šlē̜xtǝ vø̄i̯ (Q193p Gronsveld)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|