e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gronsveld

Overzicht

Gevonden: 4947
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broek broek: brōk (Gronsveld) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek: algemeen broek: brook (Gronsveld, ... ), de lups altied mèt ⁄n aofgezakde brook (Gronsveld), er heel z⁄n brook op mèt ⁄ne leere reem (Gronsveld) broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] || kledingstuk [broek] III-1-3
broekkettingen broekriemen: brōkrēmǝ (Gronsveld) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekland, moeras moeras: moeras (Gronsveld) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broekspijp broekspijp: brookspiepe (Gronsveld) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem broekriem: brookreem (Gronsveld), riem: er heel z⁄n brook op mèt ⁄ne leere reem (Gronsveld), reem (Gronsveld) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || reep leer, leren band III-1-3
broekzak achter achtertas: aatertes (Gronsveld), batsentas: batsetés (Gronsveld) achterzak in broek || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij broekentas: brooketes (Gronsveld) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broer: broor (Gronsveld, ... ) broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] III-2-2
brokkelhoef slechte voeten: šlē̜xtǝ vø̄i̯ (Gronsveld) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9